Nadat het volk Israël uit Egypte bevrijd is en op weg gaat naar het door God Beloofde Land, komen ze na drie maanden bij de berg Sinaï. Daar ontvangen zij de tien geboden en geeft God aan Mozes de opdracht om de tabernakel (tent, woning) te bouwen. De reden voor de bouw van de tabernakel is dat God in het midden van Zijn volk Israël wil wonen. De Heere God toont aan Mozes hoe de tabernakel eruit moet komen te zien. We kunnen hierover lezen in het boek Exodus.
De tabernakel was een tent die gemakkelijk afgebroken, vervoerd en opgezet kon worden. Het was bedoeld als een heiligdom voor God en daarom werd het gemaakt van materialen van uitstekende kwaliteit. Een jaar lang bleven de Israëlieten aan de voet van de berg Sinaï om te bouwen aan de tabernakel.
Toen de tabernakel klaar was, vulde de heerlijkheid van God hem. Dit was overdag te zien door een wolkkolom en ’s nachts door vuur. De tabernakel stond altijd in het midden van de legerplaats. De tenten van Mozes en Aäron stonden direct voor de ingang. Elke stam had een eigen plaats in het legerkamp. Tijdens de tocht naar het Beloofde Land liepen de Levieten, die de tabernakel droegen, in het midden.
De tabernakel zelf was ongeveer vijftien meter lang, vijf meter breed en vijf meter hoog. Hij stond in een met doeken afgesloten binnenplaats, de voorhof, en was opgedeeld in twee ruimtes: het heilige en het heilige der heiligen.
Het eerste voorwerp dat je tegenkwam bij het betreden van de voorhof, was het koperen brandofferaltaar. Hierop werden offers gebracht aan God.
Het was ongeveer tweeënhalf meter lang en breed en anderhalf meter hoog. Het altaar was gemaakt van acaciahout en bedekt met koperen platen. Op elke bovenhoek bevond zich een driehoekige hoorn. Hieraan werden de offerdieren vastgebonden voor het offeren.
Het tweede voorwerp in de voorhof was het koperen wasvat. Het stond tussen het brandofferaltaar en de tabernakel. Wanneer de priesters de tabernakel binnen wilden gaan, moesten ze eerst hun handen en voeten wassen. Dit deden ze ook voordat ze gingen offeren.
De wanden van de Tabernakel waren gemaakt van acaciahout, bedekt met goud. De hoogte was ongeveer vijf meter. De toegang tot de tabernakel werd gevormd door een linnen scherm in de kleuren blauw, purper en rood. De toegang was altijd gericht naar het oosten. De bovenkant, zijkanten en de achterkant waren bedekt met vier lagen doek:
- linnendoek,
- geitenharendoek,
- roodgeverfde ramshuid en
- geitenhuid.
Het heilige was ongeveer negen bij vierenhalf meter en daarmee precies tweemaal zo groot als het heilige der heiligen. Alleen de priesters mochten hier komen. Er stonden drie voorwerpen:
- een gouden kandelaar,
- een reukofferaltaar en
- een tafel voor de toonbroden.
Het reukofferaltaar was een stuk kleiner dan het brandofferaltaar, namelijk een halve meter in de lengte en breedte en ongeveer een meter hoog. Het was gemaakt van met goud bedekt acaciahout en wordt daarom ook vaak ‘gouden altaar’ genoemd. Elke ochtend en avond werd er op dit altaar wierook gebrand.
Ook de tafel der toonbroden was gemaakt van acaciahout en bedekt met goud. Hij was ongeveer een meter lang, een halve meter breed en zeventig centimeter hoog.
Elke Sjabbat werden twaalf speciaal bereide broden in stapels van zes op de tafel gelegd. Ze werden door de priesters gebakken en uiteindelijk ook gegeten. Verder stonden er op de tafel borden voor de broden, schalen voor wierook en een aantal kommen en kruiken.
De kandelaar was gemaakt van 34 kilo goud. Het bestond uit een middenas met aan beide zijden drie armen. De zeven lampen hierop brandden op zuivere olijfolie.
Eenmaal per jaar, op de Grote Verzoendag, mocht de hogepriester in het heilige der heiligen komen. Hij bracht reukwerk en bloed van een offerdier met zich mee. Nadat hij het reukwerk in een vuur had verbrand, sprenkelde hij het bloed op de ark van het verbond.
Naast de gebruikelijke priesterkleding droeg de hogepriester, als hij dienst deed, een donkerblauw opperkleed. Daarover droeg hij een schouderkleed en een borstschild. Op dit borstschild waren twaalf edelstenen bevestigd met de namen van de twaalf stammen van Israël. Om zijn tulband droeg hij een gouden diadeem met de woorden ‘heilig voor de Heere’. Op Grote Verzoendag droeg hij witte kleren.
De ark van het verbond was het enige zichtbare voorwerp in het heilige der heiligen. Hij was ruim een meter lang en 70 centimeter breed en hoog. Het deksel, ook wel het verzoendeksel genoemd, bestond helemaal uit goud. Hierop stonden twee cherubim (engelen) met vleugels. De kist zelf was gemaakt van acaciahout en bedekt met goud.
In de ark bevonden zich een aantal voorwerpen:
- de twee stenen tafelen met de tien geboden,
- een gouden kruik met manna en
- de staf van Aäron.
Daarnaast bevond zich er de door Mozes geschreven wet (eerste vijf boeken van het Oude Testament).